Uitdaging
De aanwijzende voornaamwoorden (demonstrative pronouns) gebruik je om naar iets te refereren of letterlijk te wijzen. In de Engelse taal kennen we de volgende aanwijzende voornaamwoorden: this, that, these en those.
Maar wanneer gebruik je welk aanwijzend voornaamwoord?
Methode
De aanwijzende voornaamwoorden (demonstrative pronouns) gebruik je om naar iets te refereren of letterlijk te wijzen. In de Engelse taal kennen we de volgende aanwijzende voornaamwoorden:
- this dit / deze
- that dat / die
- these dit / deze
- those dat / die
Je gebruikt this en that voor enkelvoudige zaken en these en those voor meervoudige zaken. Daarnaast gebruik je this en these gebruik je voor zaken dichtbij en that en those gebruik je voor zaken ver weg of niet zichtbaar.
Enkelvoud of meervoud?
Als je verwijst naar een enkelvoudig zelfstandig naamwoord, gebruik je this of that.
Als je verwijst naar een meervoudig zelfstandig naamwoord, gebruik je these of those.
- this/that book
- this/that nice guy
- these/those books
- these/those nice guys
Dichtbij of ver weg?
Als je verwijst naar een zelfstandig naamwoord dichtbij, gebruik je this of these.
Als je verwijst naar een zelfstandig naamwoord ver(der) weg, gebruik je that of those.
Hoe kun je erachter komen of iets dichtbij of ver(der) weg staat? Soms staan er in een zin signaalwoorden. Deze woorden kunnen je belangrijke informatie geven die je hierbij kunnen helpen. Kijk bijvoorbeeld naar de volgende signaalwoorden:
Dichtbij
- over here
- in my hand/bag/room
- close by
- next to
Ver(der) weg
- over there
- at the other side of
- at the end of
- behind
Bekijk altijd goed in de zin of er wordt verwezen naar een enkelvoudig of meervoudig zelfstandig naamwoord en of iets dichtbij of ver(der) weg is/staat.
- ‘This book I have in my hand is amazing!’
- ‘I have to study all these books I have in my bag.’
- ‘That fly up on the wall is annoying me!’
- ‘Those people over there are colleagues of my mother.’
Overige regels
Je gebruikt aanwijzend voornaamwoorden om personen voor te stellen:
- Hi Tim, this is Patrick.
- You see the girl over there? That is Tiffany.
This en these verwijzen naar het heden en that en those verwijzen naar het verleden:
- My hair looks better these days.
- We used to like eachother a lot at that time.
Je kunt het zelfstandig naamwoord weglaten als duidelijk is wat er wordt bedoeld. Je kunt dan ook one of ones gebruiken in plaats van het zelfstandig naamwoord.
- What about those pencils? I like those.
- Do you like that car? Yes, I like that one.