Uitdaging
Als je wilt zeggen dat iets niet zo is, dan maak je een ontkenning. Als je een zin tegenkomt waarin het werkwoord to be, een hulpwerkwoord of een andere werkwoord staat, gelden er verschillende regels voor het ontkennend maken van de zin.
In dit onderwerp leggen we je uit hoe dit precies werkt.
Methode
Zinnen met to be of met hulpwerkwoord
Als er in een zin een vorm van to be of een hulpwerkwoord (zoals can / will / must / may / should) staat, dan maak je een ontkennende zin daarvan door not / -n't daarachter te zetten:
- She is a banker.
She is not / isn't a banker.
- You are a very good cook!
You are not / aren't a very good cook!
- He can swim upstream in that river.
He cannot / can't swim upstream in that river.
- Jeffrey should pay better attention in class.
Jeffrey should not / shouldn't pay better attention in class.
Zinnen met andere werkwoorden
In alle andere gevallen (de niet-hulpwerkwoorden, dus bijvoorbeeld like, play, see, sing, study, walk, etc.) zet je do not / don't voor het werkwoord. Bij he / she / it wordt dit does not / doesn't. Let op: Het werkwoord verliest de s omdat de s nu al in does staat:
- They play tennis at home.
They do not / don't play tennis at home.
- She travels by bus.
She does not / doesn't travel by bus.
- I study hard most of the time.
I do not / don't study hard most of the time.
- He walks ten minutes every day.
He does not / doesn't walk ten minutes every day.
Verleden tijd
In de verleden tijd gebruik je did not / didn't voor het werkwoord. Het werkwoord krijgt dan niet de vorm met -ed, maar het hele werkwoord zonder to:
- He walked ten minutes every day.
He didn't walk ten minutes every day.