Uitdaging
Als jij praat dan gebruik jij vaak de woorden en, maar, want, dus en of. Deze woorden noemen we voegwoorden. Maar wanneer gebruik je welk voegwoord?
Methode
en = als het eerste en tweede deel van de zin los staan van elkaar
--> Mijn naam is Jochem en ik ben 15 jaar oud.
maar = als het tweede deel van de zin een tegenstelling is van het eerste deel
--> Piet wil wel voetballen, maar het mag niet van zijn moeder.
want = als het eerste deel van de zin een gevolg is van het tweede deel
--> Loes doet een trui aan, want ze heeft het koud.
dus = als het tweede deel van de zin een gevolg is van het eerste deel
--> Loes heeft het koud, dus daarom doet ze een trui aan.
of = als er een keuze of mogelijkheden worden voorgelegd
--> Ga je nu weg of ga je later weg?