Uitdaging
Hoe herken je verschillende woordsoorten in een zin?
Methode
Je hebt als het goed is inmiddels kennis gemaakt met de volgende woordsoorten:
- lidwoorden
- voorzetsels
- werkwoorden
- bijvoeglijke naamwoorden
- zelfstandige naamwoorden
- voegwoorden
Hier kun je oefenen met het herkennen van deze verschillende woordsoorten.
Lidwoord
- In het Nederlands kennen we drie lidwoorden: de, het en een.
- Lidwoorden staan nooit alleen; ze staan áltijd voor zelfstandige naamwoorden.
Voorzetsels
Werkwoord
- Een werkwoord is een woord dat een handeling, toestand of proces beschrijft (zoals lopen, hebben, willen, ontspannen of verdwijnen).
- Ieder werkwoord kent verschillende vormen afhankelijk van de tijd, persoon en getal van de zin (loop, lopen, liep, liepen, gelopen: dit zijn allemaal verschillende vormen van hetzelfde werkwoord "lopen"). In iedere vorm noem je het nog steeds een werkwoord.
Bijvoeglijk naamwoord
- Bijvoeglijke naamwoorden zijn woorden die iets zeggen over zelfstandig naamwoorden.
- Denk bijvoorbeeld aan de jonge man, de lieve kat of het mooie huis. Jonge, lieve en mooie zeggen iets over het woord dat erachter staat (over de zelfstandig naamwoorden).
Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord is een woord dat een zelfstandigheid aanduidt. Zo kan het bijvoorbeeld aanduiden:
- een persoon of dier (man, vrouw, oom, hond)
- een eigennaam (Gerrit, Coca Cola, Apple)
- een ding (plant, fiets, berg)
- een gebeurtenis (ontvoering, feest)
- een plaats (Amsterdam, kantoor)
- niet-concrete dingen (geluk, warmte)
Nevenschikkende voegwoorden
Als jij praat dan gebruik jij vaak de woorden en, maar, want, dus en of. Deze woorden noemen we voegwoorden.
Onderschikkende voegwoorden
- Onderschikkende voegwoorden verbinden een bijzin aan een hoofdzin.
- Enkele voorbeelden van onderschikkende voegwoorden zijn: als, daardoor, hoewel, indien, nadat, omdat, terwijl, toen, wanneer, zodat en zodra.