Uitdaging
Hoe herken je de voorzetsels in een zin?
Methode
Voorzetsels zijn woorden die aangeven wat de aard van de relatie is tussen verschillende elementen in de zin. Bijvoorbeeld dat iets aan iets vast zit, of dat iets ergens tussen ligt of dat iets na iets gebeurt.
Een voorzetsel is bijna altijd onderdeel van een woordengroep waarin een zelfstandig naamwoord staat (naar de bus, op de tafel, achter de koelkast).
Voorbeelden van voorzetsels zijn:
- aan (aan het water)
- achter (achter hem)
- voor (voor de lente)
- op (op de berg)
- naast (naast het veld)
- tussen (tussen de boeken)
- met (met een tennisracket)
- bij (bij het concert)
- over (over het water)
- onder (onder de tafel)
- na (na de vakantie)
- in (in de tuin)
Voorzetsels kunnen ook achter de woordgroep staan waar ze bij horen
Voorzetsels kunnen ook achter de woordgroep staan waar ze bij horen, zoals in de volgende voorbeelden (ook wel een achterzetsel genoemd):
- zij rijden het tuinpad op
- wij reisden samen de hele wereld over
Let op: soms is het geen voorzetsel (of achterzetsel), maar een deel van een werkwoord. Zoals in de volgende zinnen het geval is:
- ik keur dat direct af (komt van het werkwoord afkeuren, af is hier dus geen voorzetsel!)
- ik sta altijd als eerste op (komt van het werkwoord opstaan, op is hier dus geen voorzetsel!)
Combinaties van voorzetsels of van een voorzetsel en een bijwoord
Soms vormen twee voorzetsels of een voorzetsel en een bijwoord een gecombineerd voorzetsel in een zin, zoals in de volgende zinnen:
- de auto reed met een noodgang op het water af (van: erop af rijden)
- de leerlingen liepen achter de ouders aan (van: er achteraan lopen)
- hij keek dwars door mij heen (van: er doorheen kijken)
- de dief probeerde achter haar langs te glippen (van: er achterlangs glippen)
Voorzetseluitdrukkingen
Voorzetseluitdrukkingen zijn combinaties van woorden die samen de functie van een voorzetsel hebben en vaak te vervangen zijn door één ander voorzetsel. Enkele voorbeelden:
- door middel van (te vervangen door: door, met)
- met betrekking tot (te vervangen door: voor, over)
- als gevolg van (te vervangen door: door)
- ten aanzien van (te vervangen door: over, van, voor, op, jegens)
- met behulp van (te vervangen door: met, door)