Uitdaging
Hoe kan je verschillende soorten bijwoorden van elkaar onderscheiden en benoemen?
Methode
Er bestaan ontzettend veel bijwoorden en verschillende soorten bijwoorden, waaronder:
- bijwoorden van graad: enorm, nogal, zeer, ontzettend, ...
- bijwoorden van plaats: hier, daar, nergens, daarginds, ...
- bijwoorden van tijd: gisteren, nu, soms, later, ...
- aanwijzende bijwoorden: hier, daar, ...
- onbepaalde bijwoorden: altijd, nooit, ergens, nergens, ...
- vragende bijwoorden: waarom, waarheen, wanneer, hoe, ...
Bovenstaande typen bijwoorden zijn relatief makkelijk van elkaar te onderscheiden. Daarnaast zijn er nog een paar typen bijwoorden die wat lastiger zijn te identificeren:
Voegwoordelijke bijwoorden: dus, echter, bovendien, ...
Deze woorden verbinden twee deelzinnen met elkaar en geven dankzij deze verbinding tevens een toevoegende betekenis aan de zin. Het verschil met een 'voegwoord' is dat een voegwoord altijd alleen tussen de zinnen in kan staan (of soms ook vooraan de zin), het voegwoordelijke bijwoord kan op meerdere plekken staan.
- Het was een comfortabele vlucht, totdat er turbulentie kwam.
--> totdat = voegwoord. Je kan het niet verplaatsen, alleen helemaal vooraan kan wel: Totdat er turbulentie kwam, was het een comfortabele vlucht.
- Het is niet alleen goed geweest, bovendien was het ook nog leuk!
- Het is niet alleen goed geweest, het was ook nog leuk bovendien!
--> bovendien = voegwoordelijk bijwoord. Je kan het namelijk wel verplaatsen.
Voornaamwoordelijke bijwoorden: erbij, daardoor, hiermee, waarnaar, ....
Dit zijn samenstellingen van de woorden er, daar, hier en waar met een voorzetselbijwoord eraan vast.
- Hij heeft daardoor net de trein gehaald.
- Er stond een hekje, waarachter hij goed kon schuilen.
Voorzetsel bijwoorden: aan, in, bij, achter, ...
Soms is een woord dat soms ook een voorzetsel is, geen voorzetsel maar een bijwoord. In dat het geval moet het 'voorzetsel' deel uitmaken van een werkwoord, deel zijn van een naamwoordelijk gezegde of een bijwoordelijke bepaling van plaats zijn.
- Wanneer komt zij bij als ik vragen mag dokter? (deel van het werkwoord 'bijkomen')
- Het is weer aan tussen ons. (deel van het naamwoordelijk gezegde 'is weer aan')
- Ik sta achteraan de rij. (bijwoordelijke bepaling van plaats)