Uitdaging
Hoe vind je het naamwoordelijk gezegde in een zin?
Methode
In onze taal maken we onderscheid tussen twee verschillende gezegdes:
- het werkwoordelijk gezegde
- het naamwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit één of meerdere werkwoorden en één of meerdere (zelfstandige, bijvoeglijke, etc.) naamwoorden. Dit gezegde geeft altijd informatie over een eigenschap van het onderwerp (dat iets of iemand iets is of doet). Het hoofdwerkwoord in een naamwoordelijk gezegde noemen we het koppelwerkwoord: het koppelt een bepaalde eigenschap aan het onderwerp. De meest gebruikte koppelwerkwoorden zijn; zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen.
Als je het naamwoordelijk gezegde van een zin moet bepalen:
1 - ontleed de zin
a. wat is de persoonsvorm?
b. wat is het onderwerp?
c. wat zijn de andere werkwoorden?
2 - is er een naamwoordelijk gezegde?
a. is één van de werkwoorden een koppelwerkwoord?
b. is er een naamwoord dat iets zegt over het onderwerp? Om hierachter te komen stel je jezelf de volgende vraag: Wat + [persoonsvorm] + [onderwerp] + [andere werkwoorden]?
Indien je op beide vragen 'ja' kan antwoorden is er een naamwoordelijk gezegde.
Let op: als je één van de twee vragen met een 'nee' beantwoord, dan is het een werkwoordelijk gezegde.
3- wat is het naamwoordelijk gezegde?
Het naamwoordelijk gezegde is [persoonsvorm] + [het naamwoord uit 2b] + [andere werkwoorden].