Uitdaging
Hoe schrijf je de persoonsvorm en het voltooid deelwoord van sterke werkwoorden en wanneer gebruik je deze vormen?
Methode
Persoonsvorm
Bij sterke werkwoorden verandert in de verleden tijd (en bij een paar ook in de tegenwoordige tijd) de klinker in het werkwoord. Zie onderstaand een aantal voorbeelden (er zijn veel meer sterke werkwoorden!)
hebben - ik heb - jij hebt - hij heeft - wij hebben - ik had - wij hadden
zijn - ik ben - jij bent - hij is - wij zijn - ik was - wij waren
kunnen - ik kan - jij kunt/kan - hij kan - wij kunnen - ik kon - wij konden
zullen - ik zal - jij zult - hij zal - wij zullen - ik zou - wij zouden
mogen - ik mag - jij mag - hij mag - wij mogen - ik mocht - wij mochten
dragen - ik droeg - wij droegen
gaan - ik ging - wij gingen
helpen - ik hielp - wij hielpen
houden - ik hield - wij hielden
komen - ik kwam - wij kwamen
Voltooid deelwoord
Bij sterke werkwoorden schrijf je het voltooid deelwoord vaak als ge + hele werkwoord. Echter wijkt het voltooid deelwoord van veel sterke werkwoorden hiervan af: bij sommigen wordt gewoon de regel van 't kofschip gebruikt of wordt de verleden tijd gebruikt in plaats van het hele werkwoord.
ge + hele werkwoord: zien - ik heb gezien
de regel van 't kofschip: zeggen - ik heb gezegd
op basis van verleden tijd: zoeken - ik heb gezocht