Uitdaging
Hoe weet je of je te maken hebt met een aanwijzend voornaamwoord of met een betrekkelijk voornaamwoord?
Methode
Een aanwijzend voornaamwoord is een woord dat nadrukkelijk ergens naar verwijst. Denk bijvoorbeeld aan woorden als dat, die, zulke, zo'n (dat meisje, die voetbal, zulke goede cijfers, zo'n glimlach). Deze woorden verwijzen bijna altijd naar het woord dat erachter staat.
Een betrekkelijk voornaamwoord verbindt een hoofdzin en een bijzin met elkaar. Het betrekkelijk voornaamwoord verwijst bijna altijd naar het woord dat ervoor staat (of woorden die ervoor staan).
AANWIJZEND VNW Niet-zelfstandig Zelfstandig
Enkelvoud (bij het-woorden) dit, dat, ginds, zulk, zo'n dit, dat, datgene, hetgene, zulk, zo'n
Enkelvoud (bij de-woorden) deze, die, zulke, zo'n deze, die, degene, diegene
Meervoud deze, die, zulke deze, die, degene(n), diegene(n), zulke(n)
BETREKKELIJK VNW = dat, die, wat, wie, welke en hetgeen.
Als je goed kijkt, zie je dat de woorden die & dat kunnen voorkomen als aanwijzend voornaamwoord, maar ook als betrekkelijk voornaamwoord.
- Dat huis was leeg. (Dat verwijst naar huis, en verwijst dus naar een woord wat erachter staat. Hier is dat dus een aanwijzend voornaamwoord.)
- Het huis dat leeg was. (dat verwijst naar het huis en verwijst dus naar een woord wat ervoor staat. Hier is dat dus een betrekkelijk voornaamwoord.)
- Die vrienden gaan naar de speeltuin. (Die is hier een aanwijzend voornaamwoord)
- De vrienden die naar de speeltuin gaan. (die is hier een betrekkelijk voornaamwoord)