Uitdaging
Om de lengte of afstand van iets aan te geven gebruiken we vaak kilometers, meters, decimeters, centimeters en millimeters (en ook hectometers en decameters).
Hoe kun je verschillende lengtematen optellen en aftrekken?
Methode
De afkortingen voor de verschillende lengtematen zijn:
km = kilometer
hm = hectometer
dam = decameter
m = meter
dm = decimeter
cm = centimeter
mm = millimeter
In het plaatje hiernaast is het trappetje voor lengtematen te zien. Dit laat de stappen tussen de verschillende lengtematen zien. Zoals je ziet is elke stap naar beneden x 10 en elke stap naar boven : 10. Dus 1 cm = 10 mm en 100 m = 10 dm.
Om uit te rekenen hoeveel meter in 1 kilometer zit, zien wij in het plaatje dat er niet 1 sprongetje tussen km en m zit, maar 3 sprongetjes naar beneden. Dit betekent dat: 1 km x 10 x 10 x 10 = 1000 m. Dus 1 km = 1000 m.
Om uit te rekenen hoeveel decimeter in 100 millimeter zit, zien wij in het plaatje dat er niet 1 sprongetje tussen mm en dm zit, maar 2 sprongetjes naar boven. Dit betekent dat: 100 mm : 10 : 10 = 1 dm.
Zodra je gaat optellen en aftrekken met verschillende lengtematen, zul je eerst alle lengtematen moeten omrekenen naar de gevraagde lengtemaat.
Voorbeeld: hoeveel centimeter is 5,3 m + 60 mm?
Om deze optelsom te kunnen uitrekenen, zul je eerst de verschillende lengtematen (5,3 m en 60 mm) moeten omrekenen naar centimeters. Gebruik hiervoor het trappetje:
- Van m naar cm zijn 2 sprongetjes van 10 op de trap naar beneden nodig en op de trap naar beneden is vermenigvuldigen:
5,3 m x 10 x 10 = 530 cm
- Van mm naar cm is 1 sprongetje van 10 op de trap naar boven nodig en op de trap naar boven is delen:
60 mm : 10 = 6 cm
Vervolgens tel je deze uitkomsten bij elkaar op: 530 cm + 6 cm = 536 cm.