Uitdaging
In de wiskunde zijn er verschillende soorten figuren. Er zijn vlakke en ruimtelijke figuren.
Methode
Figuren met twee afmetingen hetenvlakke figuren. Deze twee afmetingen zijn de lengte en de breedte. Voorbeeld hiervan is de rechthoek. De langste zijde van een rechthoek wordt de lengte genoemd. De kortste zijde van een rechthoek wordt de breedte genoemd.
Wanneer een figuur geen twee maar drie afmetingen heeft is het geen vlak figuur meer maar is het een ruimtelijk figuur. Een voorbeeld hiervan is een kubus of balk. De drie afmetingen zijn lengte, breedte en de hoogte.
Als je van een vlak figuur de oppervlakte wilt berekenen moet je de lengte vermenigvuldigen met de breedte. Om de oppervlakte van de zijden van een ruimtelijke figuur te berekenen moet je de oppervlaktes van elke zijde apart bereken en vervolgens bij elkaar optellen.
Figuren worden niet altijd weergegeven op ware grootte. Soms worden figuren kleiner weergegeven, zoals bijvoorbeeld de kaart van een land. De schaalverdeling zorgt er voor dat de verhouding word weergegeven tussen de afmetingen van een figuur en de werkelijkheid. Als de schaal 1 : 30 centimeter is, betekent dit dat 1 centimeter in de tekening in het echt 30 centimeter is, 2 centimeter in de tekening is 60 centimeter in het echt, enz.