Uitdaging
Hoe schrijf je de verschillende vormen van de tegenwoordige tijd?
Methode
Kijk maar eens naar de vervoeging van het werkwoord fietsen:
ik (stam) |
fiets |
jij, je, u |
fietst |
hij, zij, u, het |
fietst |
wij, we |
fietsen |
jullie |
fietsen |
zij, ze |
fietsen |
Onthoud: een ander (mens, dier of ding) krijgt altijd een t, behalve als er je of jij achter het werkwoord staat: werk jij, fiets jij, gooi jij, luister je…
Hoe werkt dat nu met werkwoorden waarvan de stam eindigt op een d?
Kijk maar eens naar de vervoeging van het werkwoord worden:
ik |
word |
jij, je, u |
wordt |
hij, zij, u, het |
wordt |
wij, we |
worden |
jullie |
worden |
zij, ze |
worden |
Tip: Je kunt niet altijd horen of je achter een werkwoord een t moet toevoegen. Als je twijfelt kun je het werkwoord waarvan de stam eindigt op een d vervangen door bijvoorbeeld lopen.
--> 'Jij loopt', eindigt op een t, dus 'jij wordt' eindigt ook op een t.