Uitdaging
Hoe schrijf je de verschillende vormen van de verleden tijd?
Methode
Als je de verleden tijd (vt) gebruikt dan zeg je dat er iets al is gebeurd.
De zwakke werkwoorden veranderen niet van klank in de verleden tijd.
De sterke werkwoorden veranderen wel van klank in de verleden tijd.
Zwakke werkwoorden
Voordat je de zwakke werkwoorden in de verleden tijd gaat vervoegen is het belangrijk dat je de regels van kofschiptaxi goed kent.
Kofschiptaxi
Als de stam van een zwak werkwoord eindigt op één van de letters k, f, s, ch, p, t, x uit kofschiptaxi, dan krijg je in de verleden tijd stam+te of stam+ten.
Als de stam van een zwak werkwoord eindigt op een letter die niet in kofschiptaxi voorkomt (dus niet op k, f, s, ch, p, t, x), dan krijg je in de verleden tijd stam+de of stam+den.
Stappenplan voor het bepalen van de verleden tijd
- Maak de stam
- Kijk naar de laatste letter (soms kijk je naar de letter die voor -en staat in het hele werkwoord...)
- Zit de laatste letter in kofschiptaxi?
- Bepaal of je stam+te, stam+ten, stam+de of stam+den moet schrijven
Sterke werkwoorden
Er zijn veel sterke werkwoorden. Hoe je de verschillende vormen van de verleden tijd schrijft van deze werkwoorden, moet je gewoon onthouden.
Hieronder zie je een aantal voorbeelden van de verleden tijd van sterke werkwoorden:
worden |
werd |
werden |
gaan |
ging |
gingen |
dragen |
droeg |
droegen |
lopen |
liep |
liepen |
breken |
brak |
braken |
houden |
hield |
hielden |
lezen |
las |
lazen |
laten |
liet |
lieten |
hebben |
had |
hadden |
ruiken |
rook |
roken |