Uitdaging
Hoe schrijf je de ik-vorm van een werkwoord in de tegenwoordige tijd en wanneer gebruik je de ik-vorm van een werkwoord?
Methode
Hoe schrijf je de ik-vorm?
De ik-vorm van een werkwoord bepaal je door van het hele werkwoord -en af te halen.
Werkwoord: Werken
Ik-vorm: Ik werk
Werkwoord: Huilen
Ik-vorm: Ik huil
Er zijn een aantal belangrijke extra regels bij het bedenken en schrijven van de ik-vorm van een werkwoord:
1 - Klinker erbij
Als voor de laatste letters van het werkwoord (-en) een lange klinker + een medeklinker staat (bijvoorbeeld bij lopen: lop-en), dan komt er een klinker bij zodat de klank lang blijft ("lop" heeft een korte klank, "loop" heeft ook een lange klank net als "lopen").
Werkwoord: Lopen
Ik-vorm: Ik loop
Werkwoord: Vragen
Ik-vorm: Ik vraag
2 - Een medeklinker weghalen
Als voor de laatste letters van het werkwoord (-en) een korte klinker + twee medeklinkers staat (bijvoorbeeld bij kussen: kuss-en), dan haal je één van die medeklinkers weg.
Werkwoord: Willen
Ik-vorm: Ik wil
Werkwoord: Liggen
Ik-vorm: Ik lig
3 - Letter veranderen
Als voor de laatste letters van het werkwoord (-en) een z of een v staat, dan verandert deze laatste letter. Als het werkwoord eindigt op -zen, dan verandert de z in een s. Als het werkwoord eindigt op -ven, dan verandert de v in een f.
Werkwoord: Blazen
Ik-vorm: Ik blaas
Werkwoord: Kluiven
Ik-vorm: Ik kluif
4 - Alleen de n weghalen
Als een werkwoord niet eindigt op -en maar wel op -n, dan haal je alleen de n weg om tot de stam te komen. Indien er dan nog twee dezelfde klinkers aan het einde van de stam staan, dan haal je ook een van die klinkers weg om tot de ik-vorm te komen.
Werkwoord: Zien
Ik-vorm: Ik zie
Werkwoord: Slaan
Ik-vorm: Ik sla
Wanneer gebruik je de ik-vorm?
Je gebruikt de ik-vorm van het werkwoord in twee gevallen:
1 - Het werkwoord slaat op de hoofdpersoon "ik"
Als er een hoofdpersoon "ik" voor of achter het werkwoord staat, dan gebruik je de ik-vorm van het werkwoord:
Ik ...... (spelen) met de bal. --> Ik speel met de bal.
Die postzegels ...... (sparen) ik. --> Die postzegels spaar ik.
2 - Het werkwoord slaat op de hoofdpersoon "je/jij" (je/jij moet dan achter het werkwoord staan!)
Als er een hoofdpersoon "je/jij" achter het werkwoord staat, dan gebruik je de ik-vorm van het werkwoord:
...... (spelen) je met de bal? --> Speel je met de bal?
Die postzegels ...... (sparen) jij. --> Die postzegels spaar jij.
Let op: je gebruikt alleen de ik-vorm als "je/jij" de hoofdpersoon is. Kijk bijvoorbeeld naar de zin: "Hij helpt je daarmee." Hier zie je dat er "je" achter het werkwoord staat, maar de hoofdpersoon is "Hij" in deze zin, dus schrijf je het werkwoord niet in de ik-vorm.