Uitdaging
Wat is een voltooid deelwoord en hoe schrijf je het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden?
Methode
Wat is een voltooid deelwoord?
Je gebruikt de werkwoordsvorm "voltooid deelwoord" als je wilt aangeven dat je iets in het verleden hebt gedaan. Je kan in de zin dan de verleden tijd gebruiken (Ik tenniste vroeger vaak), maar je kan ook het voltooid deelwoord gebruiken (Ik heb vroeger vaak getennist).
Je kan het voltooid deelwoord herkennen door de hoofdpersoon in de zin te veranderen naar meervoud of naar enkelvoud. Als het werkwoord dan niet meeverandert, dan is het een voltooid deelwoord.
Daarnaast staat het voltooid deelwoord altijd in een zin samen met een ander werkwoord dat wel afhangt van de hoofdpersoon, meestal de werkwoorden "zijn" of "hebben". Zoals bijvoorbeeld:
Hij is daar geweest.
Jullie zijn daar geweest.
Zij hebben dat gedaan.
Ik heb dat gedaan.
Zij zijn erin geluisd.
Hij is erin geluisd.
Hij heeft gevoetbald.
Wij hebben gevoetbald.
Ge + ik-vorm + t
Om te bepalen of je een d of een t gebruikt in het voltooid deelwoord, gebruik je net als bij de verleden tijd de regel van 't kofschip. Dus, als het werkwoord eindigt op -ten, -ken, -fen, -sen, -chen of -pen (en ook -xen), dan gebruik je ge + ik-vorm + t. Het voltooid deelwoord schrijf je altijd hetzelfde, onafhankelijk van enkelvoud of meervoud:
praten - ik heb gepraat - wij hebben gepraat
maken - ik heb gemaakt - wij hebben gemaakt
boffen - ik heb geboft - wij hebben geboft
passen - ik heb gepast - wij hebben gepast
pochen - ik heb gepocht - wij hebben gepocht
snappen - ik ben gesnapt - wij zijn gesnapt
relaxen - ik heb gerelaxt - wij hebben gerelaxt
Let op: als de laatste letter voor de -en een t is (zoals bij praten), dan komt er géén extra t bij in het voltooid deelwoord.
Ge + ik-vorm + d
Als het werkwoord niet eindigt op -ten, -ken, -fen, -sen, -chen of -pen (en ook -xen), dan gebruik je ge + ik-vorm + d voor het voltooid deelwoord. Dus ook alle werkwoorden die voor de -en een klinker hebben gebruik je ge + stam + d. Bijvoorbeeld:
kneden - Ik heb gekneed
dromen - Ik heb gedroomd
bezorgen - Ik heb bezorgd
kleien - Ik heb gekleid
Let op: Als de laatste letter voor de -en een d is (zoals bij kneden), dan komt er géén extra d bij in het voltooid deelwoord.
Let op: Als de laatste letter voor de -en een v is (zoals bij kleven) of een z is (zoals bij vrezen), dan worden er vaak fouten gemaat. Dat komt omdat kleven in de ik-vorm "kleef" is, waarbij de laatste letter een f is en vrezen is in de ik-vorm "vrees", waarbij de laatste letter een s is. Deze letters zitten allebei in 't kofschip. Maar let goed op! Je moet kijken naar het hele werkwoord -en, dus naar klev-en en vrez-en. Deze zitten niet in 't kofschip, dus je plakt -de(n) achter deze ik-vormen in de verleden tijd. Dus: kleven - kleefde - kleefden - gekleefd, vrezen - vreesde - vreesden - gevreesd.
Ge + hele werkwoord
In sommige gevallen wordt het voltooid deelwoord geschreven als ge + het hele werkwoord. Dit komt weinig voor, maar je moet gewoon weten (of na veel oefening aanvoelen) welke zwakke werkwoorden deze spellingsregel volgen. Enkele voorbeelden zijn:
lachen - ik heb gelachen
malen - ik heb gemalen
bakken - ik heb gebakken
Kofschiptaxi
Veel leerlingen leren nog steeds via 't kofschip hoe ze het voltooid deelwoord van een werkwoord moeten schrijven, maar zoals je hierboven kan lezen doet de x eigenlijk ook mee met deze regel, terwijl deze niet in 't kofschip staat.
Daarom is er een nieuw woord bedacht voor deze regel, namelijk kofschiptaxi. Deze kan je dus misschien wel beter gebruiken om na te gaan wat de correcte spelling van het voltooid deelwoord is: met een -t of een -d.
Let op: Werkwoorden die beginnen met een e of i
Werkwoorden die met een e of i beginnen, krijgen in het voltooid deelwoord twee puntjes op een letter, of ook een "trema" genoemd. Het trema wordt gezet op de letter waar de nieuwe klank hoort te beginnen. Bijvoorbeeld:
etaleren - ik heb geëtaleerd (in plaats van geetaleerd, dan spreek je namelijk niet een korte én een lange e uit)
egaliseren - ik heb geëgaliseerd (in plaats van geegaliseerd, dan spreek je namelijk niet een korte én een lange e uit)
immigreren - ik ben geïmmigreerd (in plaats van geimmigreerd, dan spreek je namelijk een ei uit. Met een trema op de i spreek je nog wel de i-klank uit, zoals bij het hele werkwoord immigreren)
itereren - ik heb geïtereerd (in plaats van geitereerd, dan spreek je namelijk een ei uit. Met een trema op de i spreek je nog wel de i-klank uit, zoals bij het hele werkwoord itereren)