Uitdaging
Om het gewicht (de massa) van iets aan te geven gebruiken we vaak kilogram, gram, decigram, centigram en milligram (en ook hectogram en decagram).
Hoe kun je verschillende gewichtsmaten optellen en aftrekken?
Methode
De afkortingen voor de verschillende gewichtsmaten zijn:
kg = kilogram
hg = hectogram
dag = decagram
g = gram
dg = decigram
cg = centigram
mg = milligram
In het plaatje hiernaast is het trappetje voor gewichtsmaten te zien. Dit laat de stappen tussen de verschillende gewichtsmaten zien. Zoals je ziet is elke stap naar beneden x 10 en elke stap naar boven : 10. Dus 1 cg = 10 mg en 100 g = 10 dg.
Om uit te rekenen hoeveel gram in 1 kilogram zit, zien wij in het plaatje dat er niet 1 sprongetje tussen kg en g zit, maar 3 sprongetjes naar beneden. Dit betekent dat: 1 kg x 10 x 10 x 10 = 1000 g. Dus 1 kg = 1000 g.
Om uit te rekenen hoeveel decigram in 100 milligram zit, zien wij in het plaatje dat er niet 1 sprongetje tussen mg en dg zit, maar 2 sprongetjes naar boven. Dit betekent dat: 100 mg : 10 : 10 = 1 dg.
Zodra je gaat optellen en aftrekken met verschillende gewichtsmaten, zul je eerst alle gewichtsmaten moeten omrekenen naar de gevraagde gewichtsmaat.
Voorbeeld: hoeveel decigram is 0,03 kg + 723 mg?
Om deze optelsom te kunnen uitrekenen, zul je eerst de verschillende gewichtsmaten (0,03 kg en 723 mg) moeten omrekenen naar decigram. Gebruik hiervoor het trappetje:
- Van kg naar dg zijn 4 sprongetjes van 10 op de trap naar beneden nodig en op de trap naar beneden is vermenigvuldigen:
0,03 kg x 10 x 10 x 10 x 10 = 300 dg
Bij deze som moeten wij twee nullen aan 0,03 toevoegen: 0,0300. Hierdoor kunnen wij de komma vier keer verplaatsen.
- Van mg naar dg zijn 2 sprongetjes van 10 op de trap naar boven nodig en op de trap naar boven is delen:
723 mg : 10 : 10 = 7,23 dg
Vervolgens tel je deze uitkomsten bij elkaar op: 300 dg + 7,23 dg = 307,23 dg.