Uitdaging
In plaats van de verticale verplaatsing en de horizontale verplaatsing, hebben we het in driehoeken ook wel over de overstaande rechthoekzijde en de aanliggende rechthoekzijde.
Elke driehoek heeft 3 zijden. De schuine zijde (ook wel de langste zijde genoemd) ligt ALTIJD tegenover de rechte hoek. De zijden die aan de rechte hoek vast zitten heten de rechthoekzijden. Je weet pas wat de overstaande rechthoekzijde of de aanliggende rechthoekzijde is als je weet vanuit welke hoek je moet kijken.
Methode
In de afbeelding zie je rechthoekige driehoek $$\triangle ABC$$.
De rechthoekszijden zijn de zijden die aan de rechte hoek liggen. Bij deze driehoek is $$\angle A$$ de rechte hoek. De rechthoekszijden zijn dus zijde $$AB$$ en zijde $$AC$$.
De schuine zijde is de zijde die tegenover de rechte hoek ligt. Bij deze driehoek is dat zijde $$BC$$.
In de andere afbeelding zie je rechthoekige driehoek $$\triangle DEF$$.
In deze driehoek is $$\angle F$$ de rechte hoek. Zijde $$DF$$ en zijde $$EF$$ zijn de rechthoekszijden en zijde $$DE$$ is de schuine zijde.
Rechthoekszijde $$DF$$ is een been van $$\angle D$$ en heet daarom de aanliggende rechthoekszijde van $$\angle D$$.
Rechthoekszijde $$EF$$ ligt tegenover $$\angle D$$ en heet daarom de overstaande rechthoekszijde van $$\angle D$$.
Op deze manier kan je ook zien dat rechthoekszijde $$EF$$ de aanliggende rechthoekszijde van $$\angle E$$ is en dat rechthoekszijde $$DF$$ de overstaande rechthoekszijde is van $$\angle E$$.
LET OP: JE KIJKT NOOIT VANUIT DE RECHTE HOEK!