Uitdaging
Misschien ken je inmiddels al een aantal regels die je gebruikt bij het berekenen van hoeken. Hier bespreken we er nog 2 die je goed kunt gebruiken.
Methode
Z-hoeken
In figuren met evenwijdige lijnen kun je soms een Z herkennen. Dit zie je ook in de afbeelding genaamd Z-hoeken. De hoeken ∠B1
en
∠C3
noem je
Z-hoeken. Dit zijn de hoeken aan de binnenkant van de
Z.
Z-hoeken zijn altijd gelijk aan elkaar. Let wel op! De lijnen
AB en
CD in het figuur moeten evenwijdig (of parallel) aan elkaar lopen, anders zijn er geen
Z-hoeken.
De Z-hoeken komen in verschillende vormen voor, twee andere voorbeelden zie je in de andere afbeelding.
F-hoeken
Kijk naar de afbeelding F-hoeken. De hoeken ∠B1
en
∠C1
zijn gelijk. Dit zijn namelijk
F-hoeken. Net als
Z-hoeken komen
F-hoeken voor in figuren met twee evenwijdige lijnen en een lijn die deze evenwijdige lijnen snijdt of raakt. Ook
F-hoeken komen in verschillende vormen voor.
Bewezen stellingen
Inmiddels ken je verschillende stellingen die je helpen bij het bereken van hoeken:
- Rechte hoek is 90°, gestrekte hoek is 180° en volle hoek is 360°
- Hoekensom driehoek = samen 180°
- Basishoeken zijn gelijk aan elkaar
- F-hoeken zijn gelijk aan elkaar
- Z-hoeken zijn gelijk aan elkaar
- Bissectrice deelt een hoek in twee gelijke hoeken.
- Z-hoeken en F-hoeken komen voor in figuren met twee evenwijdige lijnen en een lijn die deze evenwijdige lijnen snijdt of raakt.