Uitdaging
Vaak zien we figuren met hoeken. Een vierhoek heeft bijvoorbeeld 4 hoekpunten en 4 zijden, een vijfhoek heeft 5 hoekpunten en 5 zijden en een zeshoek heeft 6 hoekpunten en 6 zijden.
In deze theorie leer je hoe je in vlakke figuren hoeken kunt benoemen, zijden kunt benoemen en wat een diagonaal is.
Methode
Hoekpunten
Hoekpunten in figuren geven we vaak een naam. Hiervoor gebruiken we hoofdletters zoals A, B, C en D. Neem bijvoorbeeld een vierkant met de hoeken A, B, C, en D.
Er zijn regels bedacht voor het benoemen van hoekpunten in een figuur. Je begint altijd met de letter die het eerste in het alfabet komt linksonderin te zetten. Let op! Dit hoeft niet altijd A te zijn. Je kunt ook het vierkant KLMN tekenen bijvoorbeeld. De letter K is dan de letter die het eerst in het alfabet komt.
De eerste letter zet je in een hoek linksonderin het figuur. Vervolgens ga je tegen de klok in rond het figuur en geef je de hoeken die je tegenkomst steeds de volgende letter in alfabetische volgorde.
Zijden
De hoekpunten van dit vierkant zijn met elkaar verbonden. De lijnstukken tussen de hoekpunten noem je zijden. In het vierkant ABCD zitten dus zijden AB, BC, CD en AD.
Bij het benoemen van de zijde zet je altijd de letters in alfabetische volgorde, dus AB en BC, en niet BA of CB.
Wanneer er staat: AB = 5 cm, betekent dit dat de zijde van A naar B 5 centimeter lang is.
Diagonalen
Je zou ook de hoekpunten B en D met elkaar kunnen verbinden. Je krijgt dan een lijnstuk tussen twee hoekpunten die door het figuur heen gaat. Dit noem je een diagonaal. In het vierkant ABCD kun je twee diagonalen tekenen, namelijk AC en BD.
Als je twee hoekpunten met elkaar verbindt, ontstaat er óf een zijde óf een diagonaal.